Genootschapsprijs: €10
Eind oktober 1918 vluchtte Paul van Ostaijen naar Berlijn. Nu het einde van de Eerste Wereldoorlog naderde, werd hem de grond iets te heet onder de voeten. En met reden. Al in 1917 was hij veroordeeld wegens het uitfluiten van Kardinaal Mercier. Die straf dreigde nu te worden uitgevoerd. Bovendien vreesde de dichter van Het sienjaal dat zijn betrokkenheid bij het activisme hem zwaar aangerekend zou worden. Berlijn lonkte.
De vraag was natuurlijk wel hoe het nu verder moest. Niet alleen met Van Ostaijens poëzie, maar ook en misschien wel vooral met zijn politieke engagement. Betekende het einde van de oorlog en zijn vlucht naar de hoofdstad van de agressor een einde voor zijn radicale flamingantische streven? Of moest de strijd op de een of andere manier worden voortgezet?
Over die vragen dacht Van Ostaijen na in zijn correspondentie met schoolvriend en activist Robert (Bob) van Genechten. Hoewel de brieven van Van Ostaijen hoogstwaarschijnlijk verloren zijn gegaan, geven de antwoordbrieven van Van Genechten een uniek inkijkje in het idealistische denken van de zoekende activist. In deze uitgave worden vijf brieven uit de correspondentie van Van Genechten aan Van Ostaijen voor het eerst integraal gepubliceerd. De brieven werden geschreven in de periode januari-maart 1919, de maanden dat er in Berlijn, onder het raam van Van Ostaijens woning, een bittere strijd werd uitgevochten tussen de Spartakisten en de regeringstroepen onder leiding van de illustere Gustav Noske.
Dit is deel 2 in de reeks Publicaties van het Paul van Ostaijen Genootschap.
Bezorgd door Matthijs de Ridder en An Blommaert.
Paul van Ostaijengenootschap, 2010. 48 p.